Naar aanleiding van een vraag van Mees Pierson

Als ik eenvoudig zeg dat mijn werk over ruimte en tijd gaat, is dat even zoveel een duidelijke uitspraak als dat ze een soort gemeenplaats is die niet echt iets verklaart over mijn bezigheden. Als ik zeg dat het over plaats- en tijdsbepaling gaat, voegt dat ook niet echt iets toe. Toch zijn beide opmerkingen niet verkeert. Als ik zeg dat ruimte en tijd begrippen zijn die zich vooral in je hersens, je geest afspelen, komen we iets verder. Over de wereld waarin wij rondlopen en waarin wij thuis zijn en die wij via onze zintuigen en vooral onze ogen waarnemen, over de steeds zich aan ons onttrekkende manier waarop wij waarnemen en hoe wat wij waarnemen betekenis krijgt door die waarneming, en hoe wij dus ons thuis zijn (thuis/plaats, zijn/tijd) steeds opnieuw moeten formuleren om niet ontheemd te raken, daarover gaat mijn werk. Het wil er een verslag van zijn. Ons kijken is niet zoiets als het eenrichtingsverkeer van het registreren van een fototoestel, al doet de wetenschap al zeer lang moeite ons dat te laten geloven. Over een schilderij ‘De Hoek’ schreef ik ooit: ‘De figuur blijft zich wat dubbelzinnig in de oppervlakte van het schilderij bevinden, ook geholpen door de horizontaal heel vlak getrokken zwarte verf. Het werk gaat over ruimte zoals die tweedimensionaal is weer te geven, zoals die beleefd wordt en weergegeven wil worden, zoals die abstract is en beleefd wordt, waargenomen wordt, zoals die in je eigen aanwezigheid een verbeelding krijgt, zoals die als het ware in je eigen tijd zich uitstrekt, zoals die een spiegel vormt van het vermogen van je eigen tijd’. Want ieder heeft zijn tijd en zijn plaats, zijn ruimte-tijd van aanwezig zijn, bewust zijn, deel zijn en afstand zijn. Als het buiten het binnen aanspreekt en het binnen het buiten weet en draagt, daar ligt de overschrijding die alles lijkt te voltrekken en die interactie is motief en energie van mijn activiteit. Ruimte is de mogelijke verstandhouding…

Toon Teeken
Maastricht 31 augustus 1996